Deontologische Code opgemaakt en voorgeschreven door de Belgisch-Nederlandse Vereniging voor Integratieve Psychologie en Psychotherapie (B.N.V.I.P. vzw)

1. Toepassing van deze code

Ontwikkeling

De basis van deze code werd oorspronkelijk (d.d. 2006): (1) autonoom ontwikkeld door de Vlaamse Vereniging voor Integratieve Psychologie thans B.N.V.I.P. vzw (Belgisch-Nederlandse Vereniging voor Integratieve Psychologie vzw). Hierin werden achteraf analoge deontologische codes geïntegreerd, zoals (2) de vroegere van de V.V.I.P. vzw (d.d. 2008), (3) deze van de E.A.I.P. – European Association Integrative Psychotherapy en (4) deze van de E.A.P. – European Association Psychotherapie (d.d. 2013).

Ze kan en zal onder toezicht van de B.N.V.I.P. vzw van tijd tot tijd geoptimaliseerd worden, waarbij de deontologische codes van gelijkaardige behandelaarsgroeperingen als inspiratiebron zullen worden aangewend, en alle positieve elementen zoveel mogelijk geïntegreerd. Ze zal minstens de Belgische en Nederlandse wettelijke verplichtingen bevatten die thans van kracht zijn of zullen zijn in dit beroepsveld. Ook zal gepoogd worden om onduidelijkheden die bij commentaren, vragen of klachten aan de orde komen, bevredigend te verduidelijken.

Bepalingen

Met “behandeling” worden in deze tekst alle interacties bedoeld die direct of indirect bevorderlijk geacht worden voor het psychisch groeiproces van de personen die dit behandelingsproces ondergaan van een vrij gekozen behandelaar die zich daartoe engageert. Deze behandeling is een middelenverbintenis, geen resultaatsverbintenis. Met “behandelaars” wordt in deze tekst bedoeld: alle psychotherapeuten / psychologisch consulenten / hulpverleners, psychoanagogen, paramedici, sociale werkers, enz. opgeleid volgens de methode van de integratieve psychologie, zoals deze wordt aangeboden door de Academie voor Integratieve en Humanistische Psychologie en Psychotherapie (A.I.H.P.) onder toezicht van de Belgisch-Nederlandse Vereniging voor Integratieve Psychologie en Psychotherapie vzw (B.N.V.I.P. vzw), en erkend als integratief psychotherapeut / psychologische consulent (IP) door deze B.N.V.I.P. vzw en de Europese koepelverenigingen. Deze behandelaars kunnen werkzaam zijn in één van de groepspraktijken Psychologisch & Pedagogisch Consult (P&P Consult) maar ook daarbuiten.

Met “behandelde” wordt in deze tekst de persoon (ook patiënt of cliënt genoemd) bedoeld die een behandeling van een behandelaar ontvangt. Bij sommige personen, zoals minderjarigen, zijn de ouders of de wettelijke vertegenwoordigers de beslissers over het begin en het einde van de behandeling, en over de eventuele opties tijdens de behandeling. Als “behandelde” worden ook therapeuten in opleiding en stagiairs beschouwd, als zij door een ervarener therapeut gesuperviseerd worden.

Taalkundige aanduidingen als “hij”, “hem” en “zijn” slaan ook op vrouwelijke behandelden of behandelaars.

Toepasselijkheid

Deze aangepaste code treedt in werking op 30 september 2013. Deze code is ook van kracht voor toekomstige Integratieve Psychotherapeuten / Integratieve Psychologisch Consulenten die nog in opleiding zijn, of voor Integratieve Psychotherapeuten die aan andere therapeuten inter- of supervisie geven.

Als zij leidinggevend zijn over stagiairs of collega Integratieve Psychotherapeuten / Integratieve Psychologisch Consulenten dan zijn zij verantwoordelijk voor de inachtneming van deze code door degenen aan wie zij leiding geven, tenminste voor zover zij een eventuele schending van de code door hen hadden kunnen voorzien en daarbij nagelaten hebben maatregelen te treffen die redelijkerwijs een schending hadden kunnen voorkomen.

Elke behandelde of zijn wettelijke vertegenwoordigers moeten kennis kunnen nemen van deze deontologische code, bv. via de website van de behandelaar(s).

Voor de deontologische regels bij wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke publicaties verwijzen wij naar een andere code.

2. Doelstellingen en algemene beginselen

De behandeling is bedoeld om direct of indirect het psychisch groeiproces te bevorderen van de personen die dit behandelingsproces ondergaan. Hiermee wordt bedoeld dat de behandelde subjectief en objectief zo goed mogelijk gaat functioneren binnen de bestaande mogelijkheden, en dat deze mogelijkheden zo mogelijk worden uitgebreid.

De behandeling schept in zekere mate een feitelijke machtssituatie waarin de behandelde niet steeds of onmiddellijk controle heeft op de behandeling en haar effecten. Daarom moeten alle interacties die schadelijk zouden kunnen zijn voor dit groeiproces, of die andere doelstellingen dienen dan deze die de behandelde bewust of onbewust zoekt of mag verwachten, zoveel als mogelijk vermeden worden. Hiermede worden bedoeld; persoonlijke doelstellingen van de behandelaar zelf, van de verwijzende instanties, van leden van de levenskring of van de maatschappij in het algemeen.

In elk stadium van de behandeling moet de behandelaar zich afvragen of er geen eenvoudigere of minder gevaarvolle methodes zijn om het beoogde doel te bereiden. Bij twijfel, geldt het eeuwenoude primum non nocere van Hippocrates, d.w.z. schade hoe dan ook vermijden.

Hij zal vooral waakzaam blijven voor eventuele schade die intussen zou kunnen aangericht worden op andere levensgebieden van de behandelde, zoals beroep, relatie, gezondheid.

Anderzijds moet de behandelaar zich zoveel mogelijk en bewust onthouden van behandelingen of andere gedragingen die de behandelde zouden kunnen schaden op korte of lange termijn. Een goede empathische relatie, een toenemende beroepservaring en voeling houden met collega’s, intervisiegroepen en supervisors, en daarbij het leren kennen van de eigen tegenoverdracht, zijn daartoe aangewezen middelen.

Inzonderheid wordt het niet-integratief werken en/of het niet-integratief opgeleid zijn van een psychotherapeut of psychologisch consulent als onethisch beschouwd. Het bewust niet gebruiken van bestaande therapeutische – of groeibevorderende mogelijkheden, maar de behandelde desondanks de indruk geven dat deze wel een complete totaalbenadering wordt aangeboden, is immers onaanvaardbaar. Het is inderdaad een vorm van machtsmisbruik en/of van bewust verwaarlozen van belangrijke, nochtans beschikbare, elementen in de eigen vorming als therapeut.

Als de behandelaar echt overtuigd is van de superioriteit van integratief -, boven neurotisch denken, met keuzes, conflicten en autoritaire opstellingen, en terdege in die vaardigheid is opgeleid, dan zal men dit ongetwijfeld ook merken in zijn omgang met collegae en op besprekingen, in zijn persoonlijke relatie en levensloop. Zo ook zal een vereniging voor integratieve behandelaars zich wellicht anders opstellen in haar contacten met analoge verenigingen, en ook hier naar integratie streven. Uiteraard kan een integratieproces maar plaatsvinden als alle betrokken partijen hier bewust aan willen meewerken.

Ook zal de behandelaar waakzaam blijven tegenover elke vorm van morele druk die, direct of indirect, door samenleving, beroepsstructuur, instituut, gerecht, politieke – en morele gezagsdragers op hem kunnen uitgeoefend worden, en daarbij telkens zijn geweten, de waardigheid en de rechten van de behandelde, en het in hem gestelde vertrouwen de doorslag laten geven bij zijn behandelen.

Hij zal zijn professionaliteit nooit ten dienste stellen van personen of organisaties die het welzijn van de behandelde of de persoon die aan de behandelaar is toevertrouwd, niet als oogmerk hebben. Daarnaast moet de behandelaar erover waken dat hij voldoende verzekerd is tegen beroepsfouten.

3. Kwaliteit van de behandeling 

Alvorens de behandeling aan te vatten zal de behandelaar zo objectief mogelijk onderzoeken welke de gebieden van eventuele groeibevordering bij de behandelde zijn. Naast de klassieke diagnose van de bestaande psychopathologie(ën) en haar predisponerende, uitlokkende en beïnvloedende factoren, zal de behandelaar zich een bewust beeld vormen van de persoonlijkheidsfuncties (functionele diagnose) die kunnen en zouden moeten verbeterd worden om het hoger omschreven behandelingsdoel te realiseren. Waar nuttig zal de behandelaar gebruik maken van objectieve onderzoeksmethodes, zowel psychologisch als biologisch, om zijn diagnose te vervolledigen. Eveneens zal, waar nodig, het advies ingewonnen worden van collega’s en andere gezondheidswerkers, zoals geneesheren, juristen, opvoeders, leraren en maatschappelijk werkers, om tot een vollediger diagnose te kunnen komen.

De term “diagnose” mag enkel gebruikt worden voor het besluit, geformuleerd na overleg binnen een onderzoekend en/of behandelend multidisciplinair team, waarvan minstens een arts deel uitmaakt. Een diagnostisch voorstel, afkomstig van leden van dit team moet betiteld worden als “diagnostisch voorstel”, “(voorlopig) besluit”, “diagnostische hypothese” of elke andere gelijkaardige titel.

De aangeboden behandeling moet voldoen aan de eisen van deskundigheid en zorgvuldigheid die, onder de gegeven omstandigheden, van een behandelaar verwacht mag worden. Waar nodig moet de medewerking van behandelaars, die in dit geval meer deskundigheid of ervaring verworven hebben, ingeroepen worden, bijvoorbeeld door ingeroepen consult, intervisie, supervisie, mede-behandeling of volledige doorverwijzing.

Inzonderheid moet bewust rekening worden gehouden met fenomenen als tegenoverdracht, te sterke emotionele betrokkenheid (bv. bij het behandelen van vrienden, familieleden of medewerkers), eigen ethische of filosofische conflicten, en moet de behandelaar het eigen geestelijk functioneren objectief blijven bewaken of laten bewaken. De behandelaar moet zo weinig mogelijk over zichzelf vertellen, zelfs bij het krijgen van directe vragen. Als hij uit de eigen levenservaringen vertelt dan moeten deze zoveel mogelijk geanonimiseerd worden.

De behandelaar dient zorg te blijven dragen voor het bewaken, de instandhouding en ontwikkeling van zijn deskundigheid, door voldoende intervisie, supervisie, literatuurstudie en bijscholing, rekening houdend met recente ontwikkelingen in het veld van de therapeutische beroepsbeoefening, alsmede van de wetenschap(pen) waar de beroepsbeoefening op steunt. Men dient qua bijscholing, jaarlijks, minstens 50 accreditatiepunten te behalen, waarbij 1 accreditatiepunt overeenkomt met ongeveer 1 uur, zie Jaarlijkse Accreditatie.

De B.N.V.I.P. vzw behoudt de bevoegdheid te oordelen over welke prestaties wel en niet worden geaccrediteerd.

Een behandelaar die meent te mogen afwijken van traditionele benaderingswijzen, al dan niet in het kader van wetenschappelijk onderzoek, moet steeds in staat zijn, zijn werkwijze te verantwoorden aan de behandelde, en tevens aan de deontologische kamer van de wetenschappelijke vereniging die hem zijn erkenning verleent, in dit geval de B.N.V.I.P vzw.

Alle belangrijke diagnostische – en therapeutische stappen en resultaten moeten meteen in een dossier, schriftelijk of elektronisch, worden genoteerd, en minstens 10 jaar bewaard in de zetel waar de behandeling plaatsgreep. De nota’s mogen uiteraard gemaakt worden na het beëindigen van een sessie.

4. Regels voor het aangaan, uitvoeren en beëindigen van de behandeling

Controleerbare kwalificatie

Elke behandelaar zal beschikken over controleerbare kwalificaties voor zijn beroepsuitoefening, en die op aanvraag meedelen. Hij zal nooit, direct of indirect, kwalificaties vermelden die hij niet heeft.

Bij het geven van opleiding en supervisie zal hij objectief blijven, en geen zaken voorstellen als wetenschappelijk die het niet zijn.

De behandelaar zal gedurende de behandeling geen andere relatie dan een behandelingsrelatie met de cliënt hebben of de wens daartoe uitspreken. Hij zal in het begin van de behandeling, waar nodig, duidelijk stellen welke de grenzen van de contacten zijn met betrekking op het eventueel meedelen van informatie aan derden, bv. bij een gerechtelijke onderzoeksopdracht, bij minderjarigen, en dergelijke. Hij zal inzonderheid geen puur diagnostische onderzoeksopdracht en een behandelende opdracht vermengen, tenzij als verdediger van de belangen van de behandelde. Dit betekent ondermeer dat wie een behandelde reeds behandelde, later geen onderzoeksopdracht van derden mag aanvaarden.

Als nieuwe of, op dat ogenblik, ongebruikelijke werkwijzen worden aangewend, al dan niet met bepaalde risico’s, dan moet de behandelaar, de behandelde of zijn wettelijke vertegenwoordiger daarover behoorlijk informeren en diens uitdrukkelijke instemming verkrijgen, liefst schriftelijk (informed consent) of minstens uitdrukkelijk genoteerd in het dossier. De behandelaar zal vermijden om, volgens de huidige stand van de wetenschap, onrealistische positieve – of negatieve verwachtingen bij de behandelde te scheppen of te bevorderen. Bij mogelijke belangenconflicten zal er geen behandeling aangegaan worden, en een bestaande afgebroken.

Vrijwilligheid van verstrekken, ontvangen of beëindigen van behandeling

De behandelaar zal uitsluitend een behandeling aanbieden aan wie daar zijn vrijwillige en weloverwogen toestemming toe geeft, of daar, door zijn wettelijke vertegenwoordigers (bv. ouders van minderjarigen), aan wordt onderworpen. Deze behandeling kan ook telkens vrij afgebroken worden, eventueel na elke sessie. Het is wel een goede gewoonte om bij voortijdig afbreken van de behandeling een afsluitend gesprek te houden.

Minderjarigen, die de volwassenheid naderen, kunnen voor bepaalde aspecten van de behandeling en de verslaggeving worden afgeschermd voor een te sterk of niet als bevorderlijk beschouwde inmenging van de wettelijke vertegenwoordigers, bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, voor wat betreft het seksuele leven.

Anderzijds is ook elke behandelaar vrij de behandeling te aanvaarden, af te breken of te beëindigen. Hij mag, maar moet daar geen verklaring voor geven, hoewel het in het kader van het behandelingsdoel wenselijk is dat hij daar een bevattelijke en constructieve verklaring voor geeft aan de behandelde, en waar mogelijk helpt bij een doorverwijzing als deze gewenst is door de behandelde. In het algemeen zal hij zich ontslagen achten van zijn opdracht als de behandelde naar zijn gevoel en/of volgens de gemaakte afspraken onvoldoende meewerkt aan het behandelingsproces. In vele gevallen zal de behandelaar hierover overleg plegen in inter- of supervisie, maar het blijft zijn eigen autonome beslissing.

Volgende redenen kunnen aanleiding vormen tot het beëindigen van de behandeling door de behandelaar:

  1. zijn overtuiging dat een verder zetten van de behandeling niet (verder) zal kunnen leiden tot het groeiproces van de behandelde
  2. de behandelde wil in de loop van de behandeling een ander doel nastreven dan het overeengekomene, bv. het uitsluitend verkrijgen van attesten
  3. de behandelaar kan een verder zetting van de behandeling niet aan om redenen in verband met de eigen lichamelijke of geestelijke gezondheid of veiligheid
  4. de behandelde wil niet (verder) meewerken aan aspecten van de behandeling die de behandelaar als essentieel beschouwt

Speciale aandachtspunten

Voor de duur van de behandeling, tot minstens zes maanden na de beëindiging ervan, is het aan de behandelaar verboden geschenken te aanvaarden of te geven die meer dan een symbolische waarde hebben, of andere financiële overeenkomsten af te sluiten, in beide richtingen.

Binnen deze zelfde periode mag de behandelingsrelatie niet overgaan in een vriendschapsrelatie, seksuele relatie of een professionele samenwerking, tenzij deze al bestond vóór de behandeling aangevat werd, of als de behandeling niet expliciet aangevat werd en zich bijvoorbeeld beperkte tot een occasioneel advies of testonderzoek.

Bij het behandelen van seksuele problemen moet de grootst mogelijke duidelijkheid in afspraken en methodes in acht genomen worden. Aspecten waar andere gezondheidswerkers, bv. medici, paramedici of verpleegkundigen, beter voor aangewezen zijn, mogen niet ondeskundig, door niet-medici, worden overgenomen.

Behandelaars zullen nooit proberen behandelden over te halen tot bepaalde filosofische -, religieuze – of politieke overtuigingen. De (groeps)praktijk moet op dit vlak als neutraal overkomen.

Collegialiteit

Behandelaars worden verondersteld zich collegiaal te gedragen naar elkaar toe, niet zozeer voor het beschermen van elkaars fouten of mogelijke beperkingen, maar vooral om het vertrouwen van de behandelde niet te ondermijnen, en de samenwerkingssfeer optimaal te houden. Zij zullen elkaars visie en patiëntenbestand respecteren. Veranderen van behandelaar binnen hetzelfde team kan slechts mits toestemming van de eerste behandelaar.

Waar nodig zullen zij met elkaar contact nemen, in de eerste plaats langs de inter- en supervisies, om storende meningsverschillen te proberen oplossen. Van deze divergenties wordt aan de behandelde(n) geen mededeling gedaan, tenzij in algemene en constructieve termen.

Het geven van bekendheid aan zijn werkzaamheden moet steeds objectief, bescheiden en neutraal blijven. Het mag geen verwachtingen scheppen die niet kunnen ingelost worden, of een negatief daglicht werpen op het werk van collega’s en het vertrouwen dat men in hen stelt.

Sociale verantwoordelijkheid

Een behandelaar moet steeds bewust blijven van de weerslag die zijn gedrag kan hebben op de faam van zijn beroep en de werkomstandigheden van zijn collega’s. Ook zal hij streven naar het verbeteren van die regelgevingen en wetten die de goede uitoefening van zijn beroep of het welzijn van de behandelde kunnen schaden.

5. Beroepsgeheim

In principe mag over diagnose en behandeling, en zelfs van het feit der behandeling, geen informatie aan derden verstrekt worden, tenzij dit uitdrukkelijk tot het doel van onderzoek en behandeling behoorde van in het begin van de behandeling, en op dat moment duidelijk is afgesproken met de behandelde. Deze mededeling moet zowel in het dossier als in eventuele verslagen vermeld worden.

Dit verbod vervalt niet bij de eventuele dood van de behandelde, noch bij het beëindigen van de behandeling. Het geldt ook bijvoorbeeld ten opzichte van de levenspartner en familieleden van de behandelde, ten opzichte van verzekeringen, zelfs al ondertekende de behandelde een toestemming tot het verstrekken van deze informatie.

Noch de behandelde, noch zijn wettelijke vertegenwoordigers kunnen een behandelaar ontslaan van zijn beroepsgeheim, ook niet als de behandelde schriftelijke verklaringen daartoe, bv. bij verzekeringsinstanties, ondertekende.

Het beroepsgeheim geldt ook als, op grond van de gestelde waarnemingen en onderzoekingen, beslist wordt geen behandeling aan te vatten. Zelfs de naam van wie een afspraak maakte valt onder het beroepsgeheim.

In principe worden testresultaten enkel met de behandelde besproken.

Willen anderen, bv. partners of gezinsleden, aan de behandelaar informatie verstrekken of ervan verkrijgen, dan wordt dit steeds aan de behandelde meegedeeld, ook al verzochten de informanten om dit niet te doen. In principe wordt de informatie enkel verstrekt in aanwezigheid en met instemming van de behandelde.

Omwille van de continuïteit van de behandeling, kan een behandelaar informatie verstrekken aan zijn opvolger, op voorwaarde dat dit verzoek schriftelijk, en ondertekend door de behandelde, wordt meegedeeld.

De behandelde kan zijn instemming, om bepaalde informatie mee te delen, steeds weer intrekken, uiteraard zolang deze nog niet is verstrekt.

Verbreken van beroepsgeheim

Enkel een bevoegde gerechtelijke instantie kan een behandelaar dwingen, delen van deze informatie, prijs te geven, en zelfs dan moet dit minimaal en discreet gebeuren, met vermelding van het verzet en de reticenties. Dit betekent dat de behandelaar eerst de plicht heeft zich te verschonen, als het afleggen van een getuigenis en/of beantwoorden van bepaalde vragen hem in strijd brengt met zijn zwijgplicht. Ook in deze gevallen moet het getuigenis zich beperken tot het vermelden van wat werkelijk is waargenomen of vernomen, en moet hij zich onthouden van interpretaties, veronderstellingen en veralgemeningen, of van gegevens die op anderen dan op de behandelde betrekking hebben. Mededelingen door de behandelde over derden mogen niet door de behandelaar als objectieve feiten worden vermeld, zeker niet in een verslag.

Anderzijds kan de behandelaar zich soms spontaan ontheven achten van de zwijgplicht bij ontbreken van toestemming van de cliënt om informatie aan derden te verstrekken, als aan volgende vijf voorwaarden samen is voldaan. Zo mogelijk zal deze autonome beslissing maar genomen worden na collegiaal overleg in inter- of supervisie.

  1. Alles is in het werk gesteld om toestemming van de cliënt te verkrijgen, of hem te overtuigen zelf bepaalde instanties op de hoogte te brengen.
  2. De behandelaar moet in gewetensnood verkeren door het handhaven van de geheimhouding.
  3. Er is geen andere weg dan verbreking van het geheim om het probleem op te lossen.
  4. Het is vrijwel zeker dat het niet-verbreken van het geheim een voor derden aanwijsbare en ernstige schade en/of gevaar zal opleveren.
  5. De behandelaar moet er vrijwel zeker van zijn dat door de verbreking van de geheimhouding die schade aan de andere(n) kan worden voorkomen of beperkt. Zelfs in dit geval moet de behandelaar zich inspannen opdat de behandelde de minst mogelijke schade ondervindt van de informatieverstrekking, en zal hij deze informatie zo mogelijk slechts meedelen aan een persoon die zelf door beroepsgeheim of discretie is gebonden, zoals een rechter, een huisarts, de levenspartner, een vertrouwenspersoon van de behandelde, en dergelijke.

Indien de voorgenomen maatregel noodzakelijk is om de behandelde tegen levensbedreigend of, voor anderen, gevaarlijk gedrag te beschermen, dan mag het vereiste overleg ook plaatsvinden nadat de maatregelen, bijvoorbeeld collocatie, zijn aangevraagd of getroffen.

Gedeeld beroepsgeheim

In vele gevallen kunnen meerdere professionelen betrokken worden bij een behandeling. De behandelde moet hiervan zo gauw mogelijk ingelicht worden en hiermee instemmen. Hij moet voorgelicht worden van het feit dat hij nooit mag verwachten dat bepaalde informatie voor bepaalde mede-behandelaars zal verzwegen worden.

Bij inter- en supervisie moet de identiteit van de besproken behandelde, en van alle gegevens die kunnen leiden tot herkenning ervan, verhuld worden.

De behandelaar blijft verantwoordelijk voor de geheimhouding door de mede-behandelaars en eventuele secretarissen die over delen van deze gegevens kunnen beschikken.

6. Informatieverwerking en dossier

Het noteren op schrift, geprinte of elektronische opslag van gegevens betreffende de behandelde, diens diagnose en de behandeling, hebben uitsluitend tot doel het werk van de behandelaar te verlichten en te ondersteunen, zowel op het ogenblik zelf of voor latere vervolgbehandeling, zelfevaluatie, reflectie en onderzoek. Alleen de documenten en rapporten die bedoeld waren voor de behandelde of derden behoren tot het eigenlijke “dossier”. Alle andere nota’s worden beschouwd als van en voor de behandelaar, en kunnen enkel door een rechter gedwongen geraadpleegd worden.

Dit geldt ook voor audio-, video- of filmregistraties van therapiezittingen met de behandelde, als het gebruik van een doorkijkwand. Bij opnames door video, audio en dergelijke moet de behandelde steeds vooraf verwittigd worden en moet hij zijn toestemming verlenen, die in het dossier wordt vermeld. Hij kan deze toestemming achteraf steeds intrekken, en zelfs het wissen van gemaakte opnames gebieden.

De behandeling dient plaats te vinden in een ruimte die van een zodanige aard is dat derden geen kennis kunnen nemen van hetgeen er in de behandeling plaats vindt.

Bij het dossier mogen geen onnodige concrete gegevens vermeld worden, zoals de naam van bepaalde personen uit de omgeving van de behandelde, concrete geldbedragen en dergelijke. De behandelde heeft zelfs het recht zijn behandeling anoniem te laten verlopen, en zich onder een fictieve naam aan te melden.

In principe zal deze informatie dus enkel voor de behandelaar toegankelijk zijn. Binnen de grenzen der redelijkheid en met de bestaande technische middelen moet deze informatie dus voldoende afgeschermd worden voor niet-behandelaars. Waar nuttig mag de behandelaar codes of afkortingen gebruiken, of bepaalde gegevens bewust niet vermelden.

Voor het gebruik van dossiergegevens voor wetenschappelijke doeleinden, conferenties e.d. moet geen toestemming gevraagd worden aan de behandelde, mits de informatie voldoende geanonimiseerd is.

Dossiers moeten tot minstens tien jaar na het einde van de behandeling bewaard worden. Deze bewaarduur wordt bepaald door de wetgever.

Inzagerecht van de behandelde of diens vertegenwoordiger

Elke behandelde of zijn wettelijke vertegenwoordiger heeft recht op informatie met betrekking tot zijn toestand of evolutie, en, na afspraak, inzagerecht in zijn dossier, zoals hoger omschreven. Minderjarigen worden in principe niet geacht om tot inzagerecht te kunnen overgaan.

Anders dan in de fysieke geneeskunde moet men rekening houden met feit dat het meedelen van bepaalde diagnostische psychiatrische gegevens een, soms zeer, nadelig effect kan hebben op de geestelijke toestand en evolutie van de behandelde. Dit is, althans in die gevallen, dus in strijd met het doel zelf van de behandeling, en dus onethisch. In twijfelgevallen moet dit risico schriftelijk aan de behandelde worden meegedeeld vóór het inzagerecht wordt uitgeoefend. De behandelaar of een andere professioneel zal in elk geval aanwezig zijn om de eventuele onduidelijkheden en morele schade zoveel mogelijk te proberen beperken.

Kosten voor het honoreren van een dergelijk verzoek kunnen niet door de behandelaar in rekening worden gebracht.

De eigen reflecties van de behandelaar gemaakt tijdens de behandeling, bv. over zijn twijfels, tegenoverdracht, en dergelijke, alsook informatie, door derden zelfs met toestemming van de behandelde verstrekt over de behandelde, vallen niet onder het inzagerecht van de behandelde.

Hetzelfde geldt voor eventuele nota’s gemaakt door deelnemers aan intervisie- of supervisiezittingen.

Indien uitoefening van het inzagerecht wordt verlangd nadat de behandeling werd beëindigd, dan kan de behandelaar of het hoofd van de instelling die het beheer over het archief voert een andere behandelaar aanwijzen om de uitoefening van het inzagerecht te begeleiden. Na de wettelijke termijn van bewaarplicht van het dossier kan geen inzagerecht meer worden uitgeoefend.

7. Verslaggeving

Verslagen moeten steeds het doel van de raadpleging en de behandeling dienen. Verslagen, expertises of opgedragen onderzoekingen kunnen enkel gebeuren als dit in het begin van het onderzoek of de behandeling duidelijk is gesteld aan de behandelde. Van deze mededeling moet in het dossier en in het verslag melding gemaakt worden.

In principe worden alle verslagen aan de betrokkene of zijn wettelijke vertegenwoordiger overhandigd, die deze dan zelf aan de personen of instanties van zijn keuze kan overmaken. Een kopie van het verslag wordt zo mogelijk aan de behandelde meegegeven, en desgewenst op voorhand samen bekeken. Verslagen worden dus in principe niet direct aan derden verstuurd, tenzij aan medebehandelaars.

De behandelde kan vragen om bepaalde gegevens te attesteren, maar zelfs dan mag dit document enkel aan de betrokkene overhandigd worden, die het dan zelf bezorgt aan wie deze wil. In elk geval zal dit document een mededeling bevatten in de zin van “attest opgesteld op verzoek van de betrokkene en aan hem/haar overhandigd”.

Hoewel de behandelaar niet alle details hoeft te vermelden, zeker niet deze die tegen de behandelde zouden kunnen worden aangewend, mag hij geen verklaringen afleveren die indruisen tegen de waarheid of zijn geweten.

In het verslag kunnen alleen zaken worden aangegeven die tijdens de behandelingscontacten zijn geobserveerd of vernomen. Bij het formuleren van hypothesen moet dit duidelijk en desnoods herhaaldelijk worden aangegeven door de verslaggever. Bij gegevens over anderen, bv. gezinsleden, medewerkers, en zo verder, moet telkens duidelijk en desnoods herhaaldelijk worden aangegeven dat de behandelde zulks meedeelde, dit om te vermijden dat de indruk gewekt wordt dat deze gegevens direct door de behandelaar bij derden zijn geobserveerd, en dus een schijn van objectiviteit krijgen die zij niet verdienen.

Inzonderheid bij het opmaken van verslagen over kinderen van scheidende ouders zal men erop letten geen partij te kiezen, enkel het waarneembare en meetbare bij het kind te vermelden, de kinderen te onderzoeken buiten de aanwezigheid van de ouders en dit te vermelden in het verslag, waar mogelijk verzoening en overleg na te streven, en zich nooit in de plaats van de rechter te stellen.

8. Financiële aspecten

De behandelaar zal zich bij het bepalen van het honorarium houden aan wat in zijn streek en de sociale laag van de behandelde gebruikelijk is.

Er kan in de bepaling van het honorarium wel rekening gehouden worden met de grotere of kleinere financiële middelen van de behandelde. Gratis behandelen kan in principe niet; er moet minstens een kleine bijdrage worden geleverd door de behandelde om de motivatie duidelijk te houden.

Het opmaken van een eenmalig verslag is in de prijs van de behandeling inbegrepen. Moeten er vaker verslagen afgeleverd worden, dan worden deze tijdens de behandeltijd opgemaakt. Zo niet wordt er een honorarium aangerekend naar verhouding van de aangewende tijd.

Het doorsturen van behandelden naar collega’s, definitief of voor bepaalde onderzoekingen, mag nooit met enig financieel voordeel voor de verwijzer gepaard gaan.

9. Verantwoordelijkheden van de psychotherapeut, lid van B.N.V.I.P. vzw met betrekking tot de jaarlijkse accreditatie

Psychotherapeut-leden en andere leden van de B.N.V.I.P. vzw houden er zich aan, zich voortdurend in regel te stellen met een, door de B.N.V.I.P. vzw opgelegde, volwaardige Beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Psychotherapeut-leden en andere leden van de B.N.V.I.P. vzw houden er zich tevens aan, voortdurend aan bijscholing, intervisie en supervisie te doen, ten belope van minstens 50 uren per jaar.

Om ‘volwaardig’ lid te zijn (full member) dient men jaarlijks: het lidmaatschap te hebben betaald; te beschikken over een geldige beroepsaansprakelijkheidsverzekering; na het eerste jaar lidmaatschap, jaarlijks 50 bewezen accreditatiepunten te verzamelen. Eén accreditatiepunt staat equivalent voor 1 uur. Indien opleiding wordt gegeven, tellen de accreditatiepunten dubbel. Accreditatiepunten kunnen worden verzameld middels: intervisies, mits bewijs van aanwezigheid en kort verslag (thema opgave is voldoende); supervisie volgen of supervisie geven, mits bewijs; significante opleiding volgen of geven, mits bewijs; het bijwonen van symposia, congressen of studiedagen, mits bewijs. De accreditatiepunten dienen te worden verdeeld over minstens 2 van bovenstaande categorieën. De geaccrediteerde leden houden hun accreditatiebewijzen nauwgezet bij. Ze worden door de B.N.V.I.P. vzw niet jaarlijks gecontroleerd maar kunnen wel, door de B.N.V.I.P. vzw, op elk moment worden opgevraagd. Het niet in orde zijn bij een controle, kan een schorsing, tot uitsluiting van de B.N.V.I.P. vzw, tot gevolg hebben.

ECP (European Certificate Psychotherapy) houders dienen voor de Europese Associatie Psychotherapie (EAP) 50 uren aan CPD (Continuous Professional Development) te doen, per jaar (250 over 5 jaar) zie: http://www.europsyche.org/contents/13551/continuous-professional-development-cpd-

De ECP houders worden geacht hun accreditatiebewijzen nauwgezet bij te houden. Ze kunnen door de E.A.P. worden opgevraagd.

Bij twijfel rond uw accreditatie neemt u contact op met de AC (accreditatie commissie) van de B.N.V.I.P. vzw.: aca@bnvip.eu Een AC omvat minstens 2 bestuursleden.

10. Klachtenprocedure

Behandelden en rechtspersonen kunnen zich op deze code, die op de website is gepubliceerd, beroepen volgens de procedure die hieronder omschreven is door het Bestuur van de B.N.V.I.P. vzw en die ook terug te vinden is op de website www.psychology-integration.eu onder het luik ‘Kwaliteit en Klachten’, conform de criteria van de ISO 9001-2008 norm.

Ook collega’s zijn geacht, bij het vernemen of observeren van onaangepast professioneel gedrag van een collega, vooraf, informeel met de betrokken collega, een verhelderend gesprek te hebben. Waar nuttig wordt het gelaakte gedrag in een supervisiegroep behandeld. Pas als dit niet lukt zijn zij gehouden het Bestuur van de B.N.V.I.P. vzw hierover in te lichten.

Behandelaars tegen wie een klacht werd geformuleerd worden daar onmiddellijk van verwittigd.

Behandelaars, erkend door de B.N.V.I.P. vzw, kunnen verzocht worden hun werkwijze te komen bespreken voor het Bestuur van de B.N.V.I.P. vzw, of voor een door haar samengestelde kamer. Het initiatief hiervoor kan van het Bestuur uitgaan, van de behandelde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, of van de behandelaar zelf.

De vragen en eventuele klachten worden afgewikkeld door een kamer van minstens drie leden, aangesteld door het Bestuur van de B.N.V.I.P. vzw Hierbij kan maximaal de helft der leden gewraakt worden door de beklaagde.

Deze kamer kan de behandelde horen, en ook getuigen horen of adviezen inwinnen. De professionele besprekingen zullen en kunnen steeds enkel door mede-professionelen gevoerd worden. De beklaagde mag één of meerdere mede-professionelen meebrengen om zijn standpunten te verduidelijken. Het beëindigen van het lidmaatschap van de B.N.V.I.P. vzw maakt geen einde aan een lopend onderzoek, tenminste als de aangeklaagde feiten zich tijdens het lidmaatschap van de betrokken behandelaar afspeelden.

De enige mogelijke maatregel die kan genomen worden door deze kamer is het tijdelijk of definitief intrekken van de erkenning als lid van de B.N.V.I.P. vzw en/of het opleggen van bijkomende vormingsvoorwaarden.

Het besluit van deze kamer, met de motivaties maar niet met het proces-verbaal, wordt enkel aan de betrokkene en aan het Bestuur van de B.N.V.I.P. vzw meegedeeld, alsook minstens jaarlijks aan de E.A.I.P. – European Association Integrative Psychotherapy.

De schorsing van een lid, door de B.N.V.I.P. vzw, leidt automatisch tot de schorsing door de E.A.I.P. – European Association Integrative Psychotherapy. De betrokkene kan eventueel deze besluiten zelf aan anderen meedelen. Aan de aanklager wordt ontvangst gemeld van de klacht, en vermeld dat de zaak naar behoren zal afgewikkeld worden. Bij de afwikkeling worden de criteria, zoals voorgeschreven door de ISO 9001:2008 norm, gerespecteerd.

Bij de inschrijving bij een beroepsvereniging (zoals de B.N.V.I.P. vzw) is elke kandidaat verplicht te vermelden of, en waarvoor, hij eventueel in andere beroepsverenigingen werd veroordeeld. Nalaten dit te doen, wordt als een bijkomende beroepsfout beschouwd. Eventuele schadeclaims kunnen enkel door de burgerlijke rechtbanken behandeld worden. (laatste update 18/01/2015)